Gedragsuiting


Wanneer iemand cognitieve stoornissen heeft, kunnen deze zich op verschillende manieren uiten in gedrag. Bij CAT wordt onderscheid gemaakt in de volgende uitingsvormen: apathie, disinhibitie of gemend (zowel apathie als disinhibitie). Welk gedragstype iemand heeft wordt in kaart gebracht doormiddel de Frontal System Behavioral scale. Iemand die de persoon goed kent vult deze vragenlijst over hem of haar in. Het is van belang om de gedragsuiting te bepalen omdat dit de oorzaak vormt waarom iemand niet tot het uitvoeren van bepaalde handelingen komt. Wanneer de oorzaak duidelijk is kan een gepaste interventie (hulpmiddel) ingezet worden.

Apathie

Iemand die last heeft van apathie neemt weinig initiatief en vindt het moeilijk om te beginnen met een activiteit. Het kan voorkomen dat iemand helemaal niet start met een activiteit of niet alle stappen van een taak afmaakt. Interventies die ingezet worden bij iemand die last heeft van apathie dienen vooral gericht te zijn op het stimuleren, ook wel het aansporen van gedrag. Hierbij kan gedacht worden aan het versterken van prikkels. Hulpmiddelen die hierbij ingezet kunnen worden, moeten iemand helpen om makkelijker op gang te komen.

Disinhibitie

Bij disinhibitie is ongeremd en soms ongepast gedrag zichtbaar. Iemand die last heeft van disinhibitie reageert veel op (irrelevante) prikkels uit de omgeving. Iemand maakt taken niet af, doordat hij of zij afgeleid raakt en halverwege aan iets anders begint. Interventies die ingezet worden bij iemand die last heeft van disinhibitie dienen vooral gericht te zijn op het afremmen van gedrag. Hierbij is het van belang dat er zo min mogelijk prikkels in iemands omgeving zijn, zodat de kans dat iemand afgeleid raakt kleiner wordt. Ook kan het helpen wanneer iemands omgeving meer gestructureerd wordt.

Gemengd

Ook kan een combinatie van apathie en disinhibitie voorkomen, dit is het gemende gedragstype. Iemand met een gemengd gedragstype heeft moeite om aan een taak te beginnen omdat hij/zij de situatie niet overziet. Wanneer iemand uiteindelijk met een taak bezig is raakt hij/zij ook snel afgeleid en begint weer aan iets anders. Interventies die ingezet worden bij het gemengde gedragstype dienen enerzijds aan te sporen tot gedrag, wat betekent dat prikkels moeten opvallen. Anderzijds moeten er niet teveel prikkels in iemands leefomgeving zijn waardoor hij/zij steeds afgeleid raakt.